B diploma Zwemsurvival (vanaf 16 april 2023)

Met zwemkleding en extra kleding: shirt met lange mouwen, lange broek en schoenen

  1. Te water met een halve draai om de lengteas, waarna de zwemmer 15 seconden rechtop gaat watertrappen.
  2. Aansluitend wordt een erkende borstslag (voorkeur: schoolslag) over een afstand van 50 meter gezwommen. Ga onder een mat door en zwem aansluitend met een erkende rug-slag (voorkeur: enkelvoudige rugslag) over eveneens een afstand van 50 meter.
  3. Daarna klimt de zwemmer zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een trap.

Met zwemkleding:

  1. Te water met een kopsprong, waarbij de zwemmer geheel onder water dient te gaan. Vervolgens oriënteert de zwemmer zich onder water door iets te pakken, aan te raken of ergens doorheen te zwemmen. Dit voorwerp dient zich op 6 meter van de kant te bevinden, op een minimale diepte van 1,25 meter. Aansluitend wordt een erkende borstslag (voorkeur: schoolslag) over een afstand van 100 meter gezwommen. De zwemmer zwemt door een hoepel op minimaal 1 meter diepte, klimt direct over een mat en laat zich er rugwaarts vanaf vallen.
  2. De zwemmer zwemt verder met een erkende rugslag (voorkeur: enkelvoudige rugslag) over een afstand van 75 meter. De zwemmer klimt zelfstandig het water uit, zonder gebruik te maken van een trap.
  3. Te water met een startsprong, waarna de zwemmer 3 seconden in horizontale ligging uitdrijft. Aansluitend wordt een erkende borstslag – die anders is dan de eerdere (voorkeur: borstcrawl) – over een afstand van 10 meter gezwommen.
  4. Te water met een schredesprong of hurksprong. De zwemmer zwemt terug naar de kant en zet zich vanuit het water tweebenig af tegen de kant. De zwemmer drijft vervolgens met een gestrekt lichaam 3 seconden uit en zwemt daarna een erkende rugslag – die anders is dan de eerdere (voorkeur: rugcrawl) – over een afstand van 10 meter.
  5. Op minimaal 3 meter vanaf de kant ligt een boot/mat in het water met daarop enkele zwemmers. Eén zwemmer valt zijwaarts of achterover in het water en vervult de rol van ‘drenkeling’. De andere zwemmers op de boot vervullen de rol van ‘redders’, waarschuwen elkaar en roepen een op de kant staande volwassene aan. De ‘redders’ werpen/ reiken vervolgens een zwemnoodle (of ander zacht, drijvend hulpmiddel) naar/aan de ‘drenkeling’ en helpen deze aan boord.
  6. Te water met een hurksprong en zwemmen naar de omgeslagen boot/mat (met een band eronder). De zwemmer gaat onder de boot en blijft daar 5 seconden. Vervolgens laat de zwemmer zich onder water zakken en zwemt naar een pylon die 2 meter verder op een diepte tussen de 1,30 en 1,80 meter op de bodem staat.
  7. Te water met een rol en gedurende 1,5 minuten watertrappen, waarbij elke zwemmer zich 20 seconden met een drijfhulpmiddel, (zoals een PET-fles of bal) drijvende mag houden om uit te rusten om daarna weer door te gaan met watertrappen.